Wet inzake de geldtransactiekantoren
Artikel 33
1
Onze Minister geeft, indien hij voornemens is op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
2
In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is Onze Minister niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.
3
De beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:
a
het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;
b
de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en
c
de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.
4
Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
5
In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.